Mijn zus geeft me een super-koptelefoon cadeau, zo eentje als bouwvakkers dragen.
Verbouwing bij de buren, al maanden. Probeer daar maar doorheen te schrijven.
Creepy
Een keer heb ik de buurman bijna aangevallen. Verder gaat het wel. Net als alle andere geluiden van de straat: vuilnisauto’s, hasjrokers, steigerbouwers, scooters, vliegtuigen. Ik kan het aan, zelfs als ik er incidenteel ’s nachts wakker van schrik.
Dan denk ik allen maar even: Spanje. Dat was pas stil. Vakantiestil. Ons huis lag dan wel op een berg, maar ook in een dal. Beneden een weg waar af en toe een auto voorbij reed. Heel soms een tractor.
Als de kinderen naar school waren zat ik te schrijven. Geen koptelefoon nodig daar. Volgens mijn beste vriendin is het daar begonnen dat ik zo vaak hardop zing als ik door het huis loop.
Soms was het echt fijn, bereikte ik een staat van superzen, een met het universum. Maar het was ook wel creepy. Dan hoorde ik op een gegeven moment mijn bloed ruisen, mijn hart pompen. En ik ging er ook teveel van denken, schreef in paniek aan mijn vriendinnen: ‘Ik geloof dat ik het ook heb. Vroege dementie.’
Dat denk ik nu niet meer.
‘Zoveel mensen in deze stad maar wie troost mij?’ Dat galmde vannacht nog door de straat, het was een wanhopige zwerver. Ik werd er wakker van en lag er een tijdje over na te denken, over die vraag. Voor mij geldt het tegenovergestelde: hoe meer mensen, hoe meer rust in mijn hoofd.
Één reactie op “Ode aan de herrie (87)”
Gelukkig maar.