Als een leuke man je vraagt: ‘Ga je mee naar Parijs?’ ligt het voor de hand om ja te zeggen. Ik zei nee.
Maar dat had met geld te maken. Ik had net al een reisje geboekt naar de Kinderboekenbeurs in Bologna en verder zat ik een beetje krap. Ik bedoelde het niet als hint maar toen had ik ineens een Thalysticket in mijn mailbox.
23.000 stappen
Bonjour Paris! J en ik zijn eigenlijk heel moe als we aankomen op Gare du Nord, allebei tot heel laat doorgewerkt de nacht ervoor. Nu is het vroeg, we kunnen het hotel nog niet in. En dan doen we wat alle toeristen in elke willekeurige citytrip waar ook ter wereld doen: heel, heel lang lopen. Het is mooi weer, we flaneren langs het Canal Saint Martin en dan via de beste joodse falafel naar de strijdbare kunst van Alice Neel in Centre Pompidou. ‘Kijk,’ zeg ik, ‘in die straat woonde ik als student.’ Hoe ik liep over Place de la Republique, met mijn hippe studenten-aktentasje onder mijn arm, is dat echt bijna veertig jaar geleden? Toen fladderde ik, nu voel ik de grond stevig onder mijn voeten.
23.000 stappen later gaan we bij kennissen eten. Dwars door de Parijse spits met de metro, de snelmetro en de bus, sardientjes in een blik zijn we, tot diep in de banlieue. En weer terug, natuurlijk, weer staan in de metro, iedereen werkt maar door, ook hier. Onze metrohalte. Langs de zwerver die nog steeds in elkaar gerold voor het café ligt, maar hij beweegt dus hij is niet dood.
Mogen we dan nu in dat zachte witte hotelbed gewoon even heel lang slapen?