Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Hoe is het daar, Wil?

Mijn lieve schoonmoeder, ik dacht vandaag aan je.

Hoe kort is het geleden, je begrafenis, een half jaar? Zo kort dat ik af en toe nog denk: dat moet ik Wil vertellen. Dat ik een huisje heb, bijvoorbeeld, dat zou je vast fijn vinden om te horen. Zekerheid!

Paradijs

In tegenstelling tot mijn moeder voel je ver weg. Als: in een andere dimensie. Ik hoorde niet zo lang geleden een fijne theorie: iedereen die doodgaat komt precies daar terecht waar hij of zij heen wil gaan. Of denkt heen te gaan. Dat verklaart het: jij bent nu in het paradijs, letterlijk heel ver weg. In een zachte, lichte wereld waarin je nooit meer hoeft te werken of stilletjes te lijden en nooit pijn hebt. Waar je eindeloos met je man kunt dansen op luxe cruiseschepen. En eten natuurlijk.
Mijn oom, op zijn beurt, dacht dat hij dóór zou gaan – in wat voor andere incarnatie dan ook. ‘So long’ zei hij altijd tegen iemand die doodging, ik zei het deze zomer op zijn crematie ook tegen hem. We gaan elkaar terugzien, lieve oom, dat moet. We zijn nog niet klaar met elkaar, ik heb nog een klein appeltje met je te schillen.
En mijn moeder? Die geloofde vooral in de maan en de kracht van de natuur. Ik vermoed dat de gedachte dat ze daarin is opgegaan en zo altijd om ons -haar kinderen-  heen is, haar grootste verlangen was. Dus dan is er weer zo’n supermaan en dan denken we allemaal aan haar.

Maar Wil, mijn lieve schoonmoedertje, zoals jij zei ‘voor altijd’. Waar ben je nou, hoe is het daar? Zijn ze lief voor je, ben je niet alleen? Denk je nog wel eens aan mij?

Ach, mijn lieve doden.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *