Ik kan magisch schrijven, dat heb ik al vaker meegemaakt.
Zo verscheen er in het boek dat ik nu schrijf een gevaarlijke yogaleraar met een knotje en twee sleeves. En hup, daar is de betreffende leraar in real life.
Guru
De yogaleraar laat ons eerst in een onmogelijke houding liggen zodat je geen kant op kunt en vervolgens gaat hij ons voorlezen. Het is het boek van zijn guru, die heeft hij nog maar net ontdekt en op dat moment is zijn leven totaal veranderd – dat van de yogaleraar dus, niet dat van de guru. Terwijl ik enorm mijn best doe om een dreigende kramp in mijn been weg te ontspannen leest de yogaleraar: ‘Je bent niet wat je denkt te zijn.’ Het is zo’n verhaal van: het Zijn is groter dan alleen jouw ego, want er is geen ego en dus ook geen dood, alles is overal. Op zich klopt dat volgens mij, dat verhaal.
Alleen, ik heb er vandaag niet zo’n zin in.
Nog helemaal los van dat ik sinds N een vrij hardnekkige goeroe- allergie heb ontwikkeld: ik ben eigenlijk wel blij met mezelf. Het heeft best lang geduurd, mede door zulk soort goeroes, om mezelf leuk te gaan vinden. De laatste tijd gaat dat verrassend goed.
En na 100 odes is dat besef alleen maar groter. Ik kan het iedereen aanraden: schijf twee keer per week een ode aan iets of iemand om je heen, mag heel klein zijn. Je gaat er anders van kijken, liefdevoller. Ik stop vanaf nu met de odes (niet met de stukjes), maar die blik hou ik vast.
Poepie
Ik schrijf deze ode in de trein, terwijl net de conducteur binnenkomt. ‘Goeiemorgen lekkere rakkers,‘ roept hij jolig, om te vervolgen met: ‘Joepie de…?’
Alle passagiers zijn verzonken in het alles en overal, niemand reageert
‘Poepie,’ zeg ik. Hard. Het blijft nog steeds doodstil en ik voel meteen een blos van ongemakkelijkheid opkomen. Hm, toch nog een beetje wankel, dat ego.
Één reactie op “Ode 100: aan mij”
Leuk!