‘Kijk,’ zeg ik tegen Dunya. ‘In dat huis woonde ik toen ik zo oud was als jij.’
We gaan samen een boswandeling maken en op weg erheen komen we ineens langs het Oranjeplein.
Balkonnetje
‘Ooit stond er een berkenboom voor het huis,’ vertel ik. ‘En die kamer helemaal boven met het balkonnetje was van mij. Daarvandaan gooide ik met vriendinnen stiekem water over voorbijgangers.’
Ik vertel over hoe dat huis bruiste van ons gezin en Dunya staat welwillend te luisteren. ‘Mooi huis,’ zegt ze. En dat is het ook.
Plotseling zwaait de voordeur open en daar staat de man die – zo blijkt- het huis ruim dertig jaar geleden van mijn ouders gekocht heeft.
‘Wil je soms even binnen kijken?’ vraagt hij.
En dat is gek. Surrealistisch. Want niet alleen hebben ze niks aan het huis veranderd, ook de sfeer is nog hetzelfde. De mooie parketvloeren, de antieke keuken. Zelfs het bonte zeil van mijn moeder ligt nog in de keukenkastjes. Op de plaats van onze piano staat nu ook een piano. Het is alsof wij daar allemaal nog in zitten, in dat huis. Alsof ik ons nog muziek hoor maken rond de piano en eindeloos zie praten aan de eettafel – die ook nog op dezelfde plek staat. Het was mijn laatste ouderlijk huis en nu zie ik: het bestaat nog steeds.
Ik durf niet te vragen of ik ook nog even in mijn oude kamer mag kijken.
In het bos klimt Dunya meteen in een boom. Terwijl ik naar haar sta te kijken, denk ik: mijn verstopplek! In de vloer was een loszittende plank en daaronder bewaarde ik alle documenten van mijn geheime clubjes. Toen ik uit huis ging dacht ik nog dat mijn ouders daar altijd zouden blijven, nooit die kamer ontruimd.
‘Mam!’ zegt Dunya. ‘Wat een gemiste kans, net.’
Maar alleen het idee van die briefjes daar nog steeds onder de vloer is eigenlijk al genoeg.