Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Kusje

Mijn vriendin Astrid en ik waren aan het wandelen op Zorgvlied, de begraafplaats. Er lag een blauw veertje op de grond.

Wandelen op begraafplaatsen, ik kan het iedereen aanraden. En Zorgvlied is natuurlijk het Père-Lachaise van Nederland, je komt er altijd wel een ouwe held tegen.

Vlaamse Gaai

Dat veertje dus. Op een of andere manier had het daar vijftig jaar op mij liggen wachten. Ik buitelde terug in de tijd, kleine Anna was op Texel en vond een schat: een blauwe veer. Nog nooit had ik zoiets moois gezien. Met mijn vader ging ik naar het Texels Museum om het veertje te determineren, het was van een vogel met de exotische naam Vlaamse Gaai. ‘Brutale rotvogels,’ zei Astrid terwijl we langs Herman Brood liepen, ‘ik heb er zat in mijn tuin.’ Dat hoorde ik maar even niet.
Kleine Anna koesterde haar veer als was die van een feniks. Er was daar ook een ander meisje op vakantie, soms speelden de meisjes samen en dan keek het andere meisje bepaald jaloers.
‘En toen was de veer ineens weg,’ zei ik. Intens verdrietig was ik. Ik wist heus wel waar mijn schat was: mijn vakantievriendinnetje had hem gepikt, ik zag het aan hoe ze keek. Maar ze schudde haar hoofd. Mijn vader ging met haar vader praten. Toen zei ze natuurlijk nog harder nee. ‘Misschien ben je het toch per ongeluk kwijtgeraakt,’ zei mijn vader. Eigenlijk begreep alleen mijn moeder de volle diepte van mijn ontroostbaarheid.
Astrid en ik liepen inmiddels langs het graf van Huub Oosterhuis, het was een van de weinige graven waar echt mooie woorden op stonden, in plaats van al die onbeholpen clichés. ‘Mijn moeder had altijd een speciale liefde voor Zorgvlied,’ vertelde ik. Ook voor veertjes trouwens – toen ze dood was vonden we trommels vol, die we nog over haar graf hebben uitgestort.

Het blauwe veertje stopte ik diep in mijn tas. Eigenlijk was het natuurlijk geen veertje; het was een kusje.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *