Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Ode aan de boswacchter (96)

Boswachters. Zeebonken. Strandjutters. Qua stoere natuurmannen ben je op de Wadden wel aan het goede adres.

Voor mij dan.

Zeebonk

De kinderen hebben een heel ander beeld van wat aantrekkelijk is. Mannen met baarden zijn om te beginnen al verdacht, mannen met grijs haar zijn allemaal opa’s en qua figuur moet je een sixpack of op zijn minst een brede borstkas hebben en geen grammetje vet.
Maar goed, zij zijn dan ook zelf ook nog piepjong en ongebutst, Ik herinner me ook nog wel dat ik mannen boven een bepaalde leeftijd sowieso niet meer aantrekkelijk vond. Dat is goddank veranderd, anders zou ik nu een cougar zijn en hoe sneu is dat.
Het begon misschien wel met Zout op mijn huid, van Benoite Groult. Hoe vaker ik het las (en dat was vaak), hoe meer ik ging snappen van de stoere zeebonk waar de hoofdpersoon zo’n hartstochtelijke affaire mee had. Op dit moment lees ik het Iers Dagboek, van dezelfde Benoite en wat wij allemaal dachten is waar: de zeebonk bestaat echt, al heet hij eigenlijk Kurt. En omdat dat boek ook steeds maar gaat over de zee, varen, vissen zie ik op Terschelling ineens allemaal van die Zout op mijn huid- types. Neem de boswachter die ons meeneemt dwars door de duinen en over het strand – op een of andere manier verwacht ik toch dat hij ergens een huisje op een pier heeft staan, inclusief houtkacheltje en een net gevangen haas in de pan. 

Maar dat komt natuurlijk vooral door Sil de strandjutter, de meest beroemde Terschellinger ever. Zijn naam is overal op het eiland. Zijn wij – vrouwen die in 1976 meisjes waren – in onze diepste ziel niet eigenlijk allemaal Lobke die droomt van die woeste maar o zo heerlijke strandjutter Jelle? 

Één reactie op “Ode aan de boswacchter (96)”

Laat een antwoord achter aan Liesbeth Kweldam Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *