Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Ode 9 (dochters)

Dochters. Ik heb er wel een paar.

Zoals Kimmie die elke week wel komt eten, Laurita die elke week wel komt slapen.

Om in te bijten

Krachtige, prachtige dochters. Ze confronteren je voortdurend met je eigen verval. Wat bij hen heerlijk rond is en om in te bijten zo mooi, is bij jou gewoon verworden tot lubberend vet en vel. Haren van dochters glanzen meer van nature, hun rokjes kunnen korter, hun lippen roder.
Van wat ik zo her en der opvang denk ik dat zonen liever zijn voor hun moeders, dat die de moeder vaak op handen dragen. Dat doen dochters niet. Die pikken je laatste pilstrip, scheren je scheermesjes bot, gebruiken je zachtste handdoek, je duurste antirimpelcreme en maken en passant ook nog even een ladder in je nieuwste panty.
Ach, die lieve dochters. Ze vragen van alles – en soms luisteren ze ineens naar je antwoord. 
Als je niet goed in je vel zit kunnen ze je kapotmaken, dochters kennen altijd je allerzwakste plek en schromen niet om daar extra hard op te duwen. Tegelijkertijd zijn ze wijzer dan wijs en bij vlagen ongelooflijk lief. Een dochtercompliment is een cadeau om heel lang te koesteren.
Maar meestal nemen ze je voor granted – zoals wij dat ook deden bij onze moeders.

Want meer dan wat ook confronteren dochters je met de circle of life en dat er steeds weer nieuwe, sterke vrouwen komen op de wereld. Steeds een beetje sterker en wijzer, lijkt wel.
Uiteindelijk verzoenen dochters je met je eigen sterfelijkheid.

 

Één reactie op “Ode 9 (dochters)”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *