Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Ode 14 (aan ruziemaken)

Ik was boos, een tijdje geleden al. En ik reageerde het af op de vriend.

De vriend had er niet zoveel mee te maken, behalve misschien dat hij een man is. En dat ‘laconiek’ soms een betere karaktereigenschap is dan anders.

Zielig

‘Ik hoef je even niet te zien,’ appte ik, mailde ik. Met nogal dramatische woorden. En ik ging in mijn eentje zielig zitten zijn, waar op zich niks mis mee is op zijn tijd.
Na een tijdje belde de vriend op, ik nam toch maar op.
En begon de woeste woorden van de mail nog maar eens te herhalen, met veel gehuil en misbaar.
De vriend liet mij rustig uitrazen, er was ook niet goed tussen te komen. Het pleit zeer voor hem dat hij zich niet meteen begon te verdedigen (hoewel er best verzachtende omstandigheden voor hem waren, bleek later).
Ik weet niet hoe lang ik tegen hem schreeuwde, buiten sloeg ook nog eens de regen tegen de ramen. Het voelde naar en goed tegelijk.
Toen ging de deurbel.
‘En wie is dat nou weer,’ schreeuwde ik in de telefoon.
Het was de vriend, totaal verregend. Het bleek dat hij al die tijd voor de deur had gestaan met zijn telefoon.

Toen heb ik hem maar binnengelaten.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *